Het dilemma van menselijke uitvaartverzorgers
Midden in de nacht zijn wij met de overbrengauto op weg naar een familie waarvan hun dierbare thuis is overleden. Tijdens dit soort nachtelijke ritten hebben wij dikwijls gesprekken. Dat zijn vaak goede diepgaande gesprekken.
Ik vertel vanachter het stuur dat ik vandaag twee kaarten wilde versturen. Eén aan een familielid die een verdrietig bericht heeft gekregen en één voor de vrouw van een collega-bestuurslid. Zij is behoorlijk ziek. “Op internet vond ik voor mijn familielid een mooie afbeelding van een ‘lelijke eend’. Vroeger reed zij in precies zo’n Citroën 2CV en mogelijk fleurt haar deze kaart een beetje op. En de ander kaart is voor de vrouw van mijn collega bestuurslid. Voor haar heb ik een mooi gedicht gevonden met woorden van troost”.
“Maar nu twijfel ik of ik de kaarten wel moet versturen? Zou de ontvanger de intentie & oprechtheid van de kaart wel goed begrijpen? Of komt het op hen over dat ik alleen ‘loop te azen’ om t.z.t. hun uitvaart te mogen gaan verzorgen…”
Jacco reageert vanaf de bijrijdersstoel: “Ik zit met een soortgelijk dilemma. Ik hoorde dat een kennis ernstig ziek is en niet meer beter kan worden. Ik heb altijd fijne gesprekken met hem gehad & gedeelde interesses. Ik zou graag nog eens langs gaan…”
Wij zullen niet ontkennen dat wij, als deze mensen ooit overlijden, graag ons best gaan doen om te helpen een waardig afscheid te verzorgen. Omdat wij met iedereen die wij een kaart sturen of langs gaan een ‘raakvlak’ hebben is er ook de kans dat wij op de juiste ‘golflengte’ in gesprek kunnen gaan en er mede daardoor, samen met de nabestaanden, een persoonlijke uitvaart van kunnen gaan maken.
Maar naast uitvaartverzorgers zijn wij ook mensen. En als mensen hopen wij oprecht dat naasten die ziek zijn mogen herstellen, beter mogen worden of in goede gezondheid heel oud.
Tegen kleine kinderen, die tijdens een uitvaart onze zwarte hoed vergelijken met een goochelaarshoed, zeggen wij ook vaak: “Als wij met deze hoed konden goochelen, dan toverden wij jullie dierbare gezond en wel weer terug en gingen wij wat anders doen”.
Wij rijden verder de nacht in en spreken erover af hier nog een resterend -inmiddels nog half- nachtje over te slapen. De volgende dag ‘schaaf’ ik de tekst van elk van deze kaarten, ondanks dat ik de woorden zorgvuldig heb uitgekozen, toch nog wat bij en verstuur ze…… als mens. Jacco gaat langs bij de terminale kennis en heeft een -in de omstandigheden- erg fijn gesprek…
Kort daarna zijn we ’s-nachts weer samen op pad voor een verzorging en opbaring bij iemand thuis. Zeg ik tegen Jacco: “Wat denk je komt het bestuurslid, waarnaar ik laatst een kaart stuurde voor zijn vrouw, in de pauze naar mij toe en zegt: ‘Bedankt voor je kaart, stelden we erg op prijs. En het gaat nu gelukkig goed met haar, maar als één van ons overlijdt, dan moet jij de uitvaart verzorgen hoor’. Waarop Jacco zegt: “En die meneer waar ik pas op bezoek was geweest. Weet je wat die in mijn oor fluisterde toen ik wegging? ‘Wil je mijn vrouw en kinderen gaan helpen als ik er niet meer ben om de uitvaart vorm te gaan geven?’ ”
En wat nu zo bijzonder is? Los van elkaar zeiden beide mensen op onze verontschuldigingen dat wij in de eerste plaats als mensen ‘gehandeld’ hadden maar men onze ‘acties’ misschien wel commercieel vonden: “Nee hoor, zo zien wij dat helemaal niet. Wij vinden jullie gewoon menselijke uitvaartverzorgers…”
Verder in stilte vervolgen wij onze rit door de nacht…